Personele quotisatie van 1808

Personele quotisatie van 1808

Bij de wet van 30 maart 1808 is een belasting op het inkomen, de zgn. Quotisatie, ingesteld. Het was een jaarlijkse ‘lening’ (quotosatie) van 3 miljoen gulden die het koninkrijk Holland als bijdrage in de oorlogslasten aan het Franse keizerrijk moest betalen. Dit bedrag was te groot om direct uit de vrijwel steeds lege staatskas betaald te kunnen worden, zodat het bedrag eerst over de departementen, daarna over de gemeenten en tot slot over alle belastbare personen omgeslagen werd. Het departement Overijssel moest 120.000 gulden bijdragen in deze quotisatie.

De belangrijkste kenmerken van deze quotisatie waren:

  1. Dat allen huishoudens, behalve de bedeelden, een bijdrage moesten leveren als ook de zelfstandig inwonende leden van de huishoudens, in het bijzonder de dienstboden en knechten en eigen kinderen die arbeid verrichten.
  2. Dat er centraal 41 klassen met de tarieven variërend van fl. 1200,00 tot fl. 0,50 waren vastgesteld, waarin de huishoudens moesten worden aangeslagen.
  3. Dat de basis voor de aanslag het inkomen of de ‘vertering’ (consumptie) van de personen was, waarbij volgens de officiële instructies ook rekening gehouden moest worden met de omstandigheden waarin men verkeerde (zoals het aantal kinderen dat men moest onderhouden. De bedragen van de inkomens per klasse werden door de plaatselijke autoriteiten vastgesteld.

De bijdragen van elke gemeente (voor Overijssel: schout- of richterambten en stadsgerichten) was afhankelijk van de geschatte welstand ervan, zoals die bleek uit de opbrengsten van onder andere de grondbelasting en de personele belasting. Om enige controle over de heffing uit te oefenen werd gevraagd om per gemeente (c.q. schout- of richterambt en stadsgericht) een overzicht te geven van het inkomen of de ‘vertering’ van de huishoudens die in de verschillende klassen waren aangeslagen. Het bedrag dat iedere aangeslagene in de quotisatie moest betalen werd vermeerderd met een toeslag van 5 % voor de bestrijding van de kosten van de quotisatie en de dekking van de eventuele tekorten in de opbrengsten van de quotisatie in de andere gemeenten / departementen.

Bron: Inleiding op de “Personele quotisatie van 1808” door J.H. Wigger. Deze inleiding is opgenomen in het in de studiezaal van het HCO aanwezige copij van de quotisatie 1808.